Gebaren en lichaamshoudingen tijdens de eredienst
door Tjeerd van der Ploeg
Van het rijke ceremonieel aan gebaren en lichaamshoudingen is in onze
reformatorische traditie nog maar weinig bewaard gebleven.
De hegemonie van 'het woord' heeft veel van de symbolieken en
rituelen zo die in de oude, voorreformatorische kerk deel uit maakten en
in de Rooms katholieke kerk ten dele vandaag de dag nog deel uit maken
van de liturgie, verdrongen.
De heroriëntatie van de liturgie op oude voorbeelden zo die tot
uiting komt in het in ere herstellen van bijvoorbeeld lees- en
zangroosters, brengt ook met zich mee hoe om te gaan met symbolen,
gebruiken, en dus ook gebaren en lichaamshoudingen.
Wat betreft de gebruiken hieromtrent brengt de Reformata weinig mee
en zullen we dus moeten kijken naar voorbeelden die de Moederkerk ons
aanreikt.
Veel kunnen we leren van het Romeins Missaal (uitgave van de
Vereniging voor Latijnse liturgie, MCMXCVI).
Dit Missaal werd uitgegeven na het Tweede Vaticaans Concilie.
(vierde druk,1996)
De algemene inleiding geeft ons de informatie die we zoeken.
Daar staat dat de gemeenschappelijke lichaamshouding die door alle
deelnemenden aangenomen moet worden, een teken is van gemeenschap en
eenheid onder de aanwezigen. Ook worden er aanwijzingen gegeven voor het
zitten en staan tijdens de eredienst:
Men staat vanaf het begin van het openingsgezang (=Introïtus) tot
en met het (collecta-)gebed, in onze traditie meestal zondagsgebed
genoemd. Ook staat men bij het Alleluia voor het Evangelie tot en met de
Evangelieverkondiging; tijdens de Geloofsbelijdenis en de voorbede; en
vanaf het gebed over de gaven tot aan het einde van de eucharistie-/avondmaalsviering.
Men zit tijdens de lezingen vóór het evangelie en tijdens de
tussenzang (dus bij de Gradualepsalm die na de Oudtestamentische lezing
wordt gezongen); tijdens de preek (Augustinus vermeldt al rond 400 dat
men zit tijdens de preek) en onder het bereiden van de gaven bij de
offerande.
In de getijden is een traditie gegroeid waarbij de psalmen zittend
gezongen werden. (vooral buiten de monastieke tradities)
Men knielt, indien mogelijk, tijdens de consecratie.
Onder 'gebaren' valt ook de wijze waarop de priester/voorganger naar
het altaar gaat, de gaven worden aangebracht en de gelovigen te communie
gaan.
Natuurlijk dient de vraag zich aan naar het waarom van het zitten en
staan.
In de eredienst komt Christus op twee momenten tot ons:
- In de evangelielezing
Wanneer in de kerk de heilige Schrift gelezen wordt, spreekt God
zelf tot zijn volk en verkondigt Christus, die in zijn woord
aanwezig is, het evangelie.
Het staan bij het evangelie geeft uitdrukking aan de eerbied
voor Christus.
- In de gedaanten van brood en wijn
Christus is de gastheer en voor Hem gaan we staan.
De voorganger is de plaatsvervanger van Christus op aarde.
Het staan bij de intocht is enerzijds het staan uit eerbied voor de
gastheer anderzijds nemen we allen deel aan de intocht en geven we daar
staande uitdrukking aan.
In de oude kerk was het staan de gebruikelijke gebedshouding.
Het Concilie van Nicea (325) brengt het staan in verband met de
Opstanding; op zondagen en in de Paastijd was dit de gebedshouding bij
uitstek. (De Paastijd duurt vanaf het begin van de Paaswake tot en met
de none van de zaterdag in het octaaf van Pinksteren) Men keerde zich
daarbij naar het oosten, naar de opgaande zon die als symbool van
Christus werd opgevat.
En dan zijn er nog twee houdingen die in onze traditie geheel zijn
weggevallen: het buigen en knielen.
Oude liturgieën brengen onderscheid tussen de hoofdbuiging (bij het
noemen van de naam van Jezus en bij het zingen van de lof aan de
Drieëenheid= Doxologie), de lichte buiging van bovenlichaam (bij
begroeting) en de diepe buiging (bij het confiteor= openbare
schuldbelijdenis) In de 7de eeuw wierp de Paus zich aan het begin van de
mis als teken van boetvaardigheid op de grond voor het altaar neer (nu
nog op Goede Vrijdag). We zien deze houding nog bij oosterse
godsdiensten.
Tenslotte het knielen.
In de liturgie geeft het knielen uitdrukking aan de eigen kleinheid
tegenover de grote God. Jezus knielde neer toen Hij tot de Vader bad. (Lucas
22,41) Knielen als teken van boete en als gebedshouding.
In de Middeleeuwen werd het knielen de gebruikelijke gebedshouding.
Het gebed kent dus twee houdingen: staan en knielen. De liturgische
vernieuwing heeft het knielen beperkt.
Diverse nieuwe kerken zijn er zelfs niet eens op ingericht! (Tabor)
De symboliek en betekenis van veel van onze liturgische gebaren is in
onze traditie vervaagd. Het bewust omgaan met houding en gebaren
vergroot de betrokkenheid bij de liturgie.
|